In korte tijd heeft het woord ‘diversiteit’ zich een weg gebaand naar allerlei brancheorganisaties, overlegorganen en directiekamers. Meestal als iets onwennigs dat van buitenaf als norm wordt opgelegd. Als iets waarvan zittende professionals zich afvragen hoe ze het kunnen bevorderen. Hoe creëren we (meer) diversiteit? vragen ze zich, soms wanhopig, af. Niet zelden wordt vervolgens een diversiteitsmanager of een andere zogenaamde expert ingevlogen.
Wanneer deze beschrijving ook maar enigszins overeenkomt met de situatie in jouw organisatie, voorspel ik dat er van daadwerkelijke diversiteit weinig terecht gaat komen. Waarom? Omdat diversiteit geen klusje is dat je even kunt uitbesteden terwijl je zelf je (oude) kleren aan houdt.
Wil je daadwerkelijke diversiteit een kans geven, dan moet je – extreem gezegd – met z’n allen uit de kleren, ‘naakt’ durven zijn, imperfect. Dat wil zeggen: je onderwerpen aan de meest ongemakkelijke vragen over de toekomst van je bedrijf of organisatie, ook als dat betekent dat al je gebruikelijke antwoorden, alle ‘kleren’ die je tot dan toe hebt gedragen, van je lijf worden gerukt.
Pas wanneer je tot de absolute essentie bent teruggebracht, tot je eigen ‘naaktheid’, en je opnieuw je ogen opent met vragen als ‘waarin willen we het verschil maken?’, ‘wat willen we dat onze klanten over ons gaan denken?’ en ‘met welke mensen kunnen we dat het beste realiseren?’, heb je kans dat diversiteit niet langer een klusje is, maar een wezenskenmerk van je organisatie wordt. Kortom – zonder stiltes, kuchjes, haperingen, twijfels, schaamte, improvisaties en fouten, zal er niks veranderen, blijf je dezelfde organisatie met hetzelfde type mensen, hoogstens met een ander tintje omdat de diversiteitsmanager een greep in zijn of haar kaartenbak heeft gedaan.
Is dat diversiteit? Natuurlijk niet.
Zoiets heet ‘window dressing’.
Onlangs hield ik een lezing over diversiteit bij een organisatie die bij uitstek door regels en procedures wordt ingekapseld en voor wie ‘naaktheid’ een onhaalbare toestand lijkt: een grote, financiële instelling. Omdat ik ervoor koos het echte verhaal te vertellen, ook de hobbelige weg naar diversiteit in mijn eigen bedrijf, waren sommigen teleurgesteld. ‘Heb je geen recept?’ vroeg na afloop een mannelijke manager, alsof hij pas naar huis wenste te gaan als ik, bij wijze toverformule, een serie ingrediënten onder elkaar had gezet. Anderen, veelal vrouwen, konden mijn eerlijke verhaal juist wél waarderen en gaven toe dat imperfectie, laat staan ‘naaktheid’, binnen hun organisatie niet of nauwelijks wordt geaccepteerd. Dat iedereen tip top moet zijn, elke dag: qua kleding, qua fysiek, qua humeur.
Hoewel ik optimistisch van aard ben, heb ik niet de illusie grote concerns binnen afzienbare tijd te kunnen verleiden zich ‘naakt’ op te stellen en diversiteit daarmee een oprechte kans te geven.
Wat misschien helpt is dat ik zal zeggen: ‘Het is niet zomaar naakt. Het is functionéél naakt.’